Het leven te Oudenaarde

In dit tweede deel over Oudenaarde gaan we, zoals Omer Wattez, in op het leven in Oudenaarde. Ik voeg daar “werk” aan toen, het werken in Oudenaarde. Wattez bespreekt in dit deel enkel de aanwezigheid van de boeren door te beschrijven hoe de wekelijkse markt verloopt waarbij boeren en boerinnen op donderdag van heinde en ver naar de stad komen gewandeld. Die heinde is 2 mijl, Belgische mijl, wat ongeveer neerkomt op 10km. En die markt, die is nog altijd op donderdag in Oudenaarde. Boeren stapten dus met hun waren, soms met een kar, maar vaak gewoon te voet met manden op hun schouders 10km naar Oudenaarde. Over de lokale spoorlijn hadden we het al, maar behalve die treintjes en paard en kar, was de enige wijze om zich te verplaatsen pedes apostolorum. Auto’s zag je nog niet in het straatbeeld, op een hoge uitzondering na. In 1895 kwam in België de eerste auto op de markt. Geen Minerva, het Belgische automerk dat iedereen kent, maar de Vincke, de eerste Belgische fabrikant, gevestigd in Mechelen. In 1914 is de automobiel dus nog een rariteit en is paard en kar, het vervoersmiddel van wie goederen moet verplaatsen over land.

Wattez schrijft dat Oudenardist als “vroolijke gezel” gekend is. Toen ik in Zingem kwam wonen, vertelde men mij dat Zingemnaren messentrekkers waren, ruziemakers. Een boze buur lang geleden leek dit te bevestigen, hoewel dit helemaal niet zo is. Hoewel het eigen is aan de tijdsgeest om veralgemeningen en stereotypen te gebruiken, maak ik toch de kantekening dat Omer Wattez soms heel sterk zijn visie op de wereld doorduwt in wat ogenschijnlijk objectieve observaties zijn. Ik heb ondertussen het boek van Mark Vuylsteke bemachtend via de heemkundige kring Businarias en ik leer dat Wattez zich toch wat polemisch uitdrukte. Ik schreef al dat hij de Vlaamse zaak fel verdedigde – hij nam het vooral op voor de Germaanse cultuur waarmee hij het Vlaams nauw verbond en de overheersing van de Romaanse cultuur bestreed. Bij verdere lectuur van de Vlaamsche Ardennen neem ik deze karakterschets mee.

Maar goed, de vroolijke gezellen gaan, aldus Wattez, als ze niet op de markt bezig zijn met het verkopen van goederen, gezapig naar een afspanning om een fijn glas bier te proeven. Ze trekken de berg op naar Tivoli, De berg, dat is Edelare, waar we vandaan komen in dit verhaal. Ik rij dus opnieuw naar Edelare, nu naar de Tivolistraat, die me bekend is – ik had er ooit een klant wonen. Het uitzicht over Oudenaarde is prachtig. Wat ik niet wist voor ik Wattez las, was dat er dus een herberg Tivoli was op de Tivolistraat. De straatnaam vond ik vreemd. Ik kende Tivoli van het park in Kopenhagen dat ik ooit bezocht, maar dat er in Oudenaarde ook een Tivoli zou zijn, weliswaar bescheiden als een herberg, was verrassend. Tivoli verwijst naar een plaats zo’n 20km van Rome, waar in de Romeinse tijd de elite naartoe trouwens. Tegenwoordig zijn er meerdere lustplekken, zoals dat vroeger werd genoemd, met een andere connotatie dan vandaag, die deze naam dragen: parken om te flaneren in de stad. Zo is er ook in Utrecht een concertzaal Tivolivredenburg, die verwijst naar een park met een houten koffiehuis dat in 1860 met die naam daar werd aangelegd.

De hoeve-herberg Tivoli in Oudenaarde staat er nog steeds, nu huisnummer 121. Ik voegde een foto uit de erfgoeddatabank bij, naast mijn foto’s die ik met enige terughoudendheid nam. Het gebouw wordt sedert 1 mei 2023 betrokken door Corligo, een multidisciplinaire praktijk voor kinderen en jongeren met psychoterapeuten, logopedisten en ergotherapeuten.

Ten tijde van Wattez is de Schelde een riool met vooral “vuil fabriekvocht” uit Rijsel, Roubaix en Tourquoin. Hierdoor zou het komen dat in 1914 de Oudenaardist liever Kip eet (Gentse Waterzooi) dan vis en paling uit de rivier, wat vroeger wel het streekgerecht zou geweest zijn. Ik woon vandaag niet ver van die Schelde en heb ook nu nog steeds bedenkingen bij de kwaliteit van het water. De afgelopen dertig jaar heb ik nog niet in de Schelde op deze plek gezwommen. In mijn zoektocht naar de waterkwaliteit van de Schelde ontdek ik de Scheldemonitor, een heus grootschaling project dat de stroom permanent onderzoekt en alle mogelijke parameters bijhoudt. Elke zes jaar publiceren de betreffende onderzoekers een lijvig rapport. Ik bekijk het rapport van 2021 en zoek naar de waterkwaliteit. De monitor stopt met meten boven Gent, nabij Melle. Informatie over de waterkwaliteit in de Vlaamse Ardennen zit er niet in. De kwaliteit in het gemeten deel lijkt hoe dan ook toch niet zo goed te zijn. De Schelde lijkt het dus moeilijk te hebben om zijn rol als economische troef en natuurelement moeilijk te combineren. De afgelopen honderdentien jaar waren blijkbaar te kort om dit milieuvraagstuk op te lossen. De nood om een Milieufront Omer Wattez in het leven te roepen, illustreert hoe de regio al die tijd al worstelt met het evenwicht tussen ongerepte natuur en een economisch aangepaste omgeving. Een evenwicht dat nog steeds niet bereikt lijkt te zijn, hoewel ikzelf wel kan getuigen dat tijdens mijn dertig jaar wonen in deze streek, ik deze streek heb zien evolueren naar een plek met meer diversiteit, meer vogels en meer ruimte voor trage wegen. Wattez zou tevreden zijn met zijn milieufront.  Ik voeg wat foto’s uit de directe omgeving van mijn tuin bij als bewijs.

Ik zit nu evenwel op de Markt en drink een lokaal bier. Wat nog ontbreekt zijn de “heele benden, blozend rode hijgende frissche blonde meisjes en vrouwen die volgens Wattez naar de stad komen”. De aanwezige jeugd verplaatst zich niet meer te voet en bloost en hijgt toch niet meer om naar de Tivoli te klimmen.

Wattez vertelt over de “liedjeszanger” die bij de fontein op de markt zijn zingende verhalen brengt. Hij verkoopt met zijn vrouw een pak liederen (papieren teksten) waarbij hij illustraties toont. Het hele tafereel lijkt uit een nostalgische tv-serie te komen. Bekijk de feuilletons “De Paradijsvogels” op VRT MAX, gebaseerd op de verhalen van Gaston Martens. Een jonge Marijn Devalck (Meneer Boma) is er liedjeszanger. Het verhaal over het personage Leentje uit het Hemelrijk schreef  Martens in 1919, vier jaar na Wattez’s boek en na de Grote Oorlog die daartussen zat. De taferelen van Gaston Martens passen dus perfect op de beelden van Omer Wattez.

Voor mij staan op de markt terrassen en grote luidsprekers. Een geluidstechnicus is, wat we vandaag noemen, “een optreden” aan het voorbereiden. Op diezelfde markt en op de pleinen errond zijn er eind juni elk jaar de Adriaan Brouwer Bierfeesten (wie weet zou Omer Wattez deze feesten toejuichen als een variant op de Germaanse bierfestivallen). Er is een hele weg afgelegd van de marktzanger naar de festivals die we vandaag kennen. Wattez zou zich niet kunnen voorstellen wat Rock Werchter is. Een jaar voor de geboorte van Omer Wattez, in 1856, werd de autofonograaf uitgevonden, waarmee geluid kon worden opgenomen. Afspelen kon nog niet. Edison maakte de eerste fonograaf pas in 1877. Dat de langspeelplaat, de magnetische geluidsband, de CD en uiteindelijk Spotify hieruit zou voortvloeien was ondenkbaar in 1914. Tommorowland zien in de liedjeszanger van 1914 is ongemogelijk. De periode rond de eeuwwisseling was een periode waar de grootste technologische vernieuwingen werden gerealiseerd. Ik zie gelijkenissen met onze huidige tijd, waar we met microelectronica een kleine twintig jaar geleden het internet hebben ontwikkeld en waarmee we vandaag al die vroeger ondenkere manieren van communicatie mee voeren. Heel recent werd daar nog artificiële intelligentie aan toegevoegd. Zoals Wattez toen kunnen we ons nu niet voorstellen welke technologievernieuwing er de komende jaren zal ontstaan. Ik nodig u uit, beste Lezer, om de publicaties van Professor Carlota Perez te bestuderen als u geïnteresseerd bent in de geschiedenis van innovatie en de impact die innovatie heeft op onze samenleving. Ik verwijs in mijn cursussen naar Perez (het is leerstof voor mijn studenten). Zoek eens naar haar lezingen op Youtube waar ze uitlegt hoe een innovatie doorgaans zeventig jaar duurt en waar we vandaag staan. Ik voeg hier de link naar een sessie die ze vanop afstand gaf in volle Corona-crisis.

Ik passeer bij het buitenrijden van Oudenaarde langs enkele wijken waar oude fabrieken en fabriekswoningen nu worden omgevormd tot trendy lofts en kantoren. De site die nu in een volledige herbestemmingsfase zit, is de fabriek van de gebroeders Saffre. De waterbak bovenop het machinehuis staat momenteel geheel bloot als getuige van het industrieel verleden. Fotograaf Alexander Dumarey maakte een kleine fotoreportage voor de VRT van die plek. In mijn zoektocht naar de industriële geschiedenis van Oudenaarde, ontdek ik “Le petit Bruges”, een website van Janick Vanmelkebeke, die een schat van kennis heeft verzameld over de geschiedenis van de stad. Voor wie interesse heeft, op de site van Janick kan je een heus boek downloaden waar hij de hele geschiedenis heeft neergepend. Uit deze bron leer ik dat het vooral de familie Gevaert was die haar fabrieken in en rond de stad hebben opgetrokken. In de straten waar ik nu rij, ten westen van het Tacambaroplein zou een fabriek gestaan hebben met honderd moderne weefgetouwen. Ik leer dat Omer Gevaert, één van de zaakvoerders van Gevaert-Frères, een zeer betrokken ondernemers was. Hij zou tal van initatieven nemen om zijn arbeiders te ondersteunen zoals een ziekenbeurs, een pensioenkas en een openbaar zwembad. Ook zou hij zijn schouders zetten onder het rechttrekken van de Schelde. Het meest bijzondere is uiteraard de hele Gevaertwijk die werd opgetrokken voor de vele arbeiders van de fabriek. Het verdient eigenlijk een apart bezoek om deze wijk verder te bestuderen. Het boek van Omer Wattez is evenwel lijvig en uitgebreid en dit project kan dus onmogelijk de rijke geschiedenis van Oudenaarde recht aan doen.

Toch nog vertellen dat ik even door één van de meest gekende industrieterreinen van Oudenaarde rij, de Bruwaan. Het is een afwijking van het pad van Omer Wattez, want toen was op die plek geen industrie te vinden en Wattez bespreekt die plek niet. De naam Bruwaan verwijst naar het voormalig kasteel Beverwaen, wat verwijst naar Bevere, vandaag nog altijd een gekende deelgemeente van Oudenaarde. Beverwaen of Bruwaan was een achterheerlijkheid van Bevere. In fotoreeks van deze pagina zit een gravure van Antonius Sanderus, uit zijn magnum opus, het rijk geillustreerde Flandria Illustrata. Van het kasteel is er al lang niets meer over. Het werd gesloopt tijdens de Eerste Wereldoorlog. Vandaag staat een landbouwbedrijf op de plek waar vroeger het neerhof van het kasteel was. Meer over de geschiedenis van de Bruwaan vind je hier.

Ik verlaat Oudenaarde met het gevoel dat ik nog veel niet heb benoemd of bekeken. Ik had het niet over de zo gekende wandtapijten of de geschiedenis van weven later. Ik kom hier gegarandeerd nog op terug als ik Ronse bezoek. Deze episode heeft me in elk geval veel bijgeleerd over dat kleine provinciestadje op 10km van mijn deur, met zo’n rijk verleden.