Oudenaarde
Ik ben Oudenaarde, zoals Omer Wattez het adviseerde, via Leupegem binnengereden. De N8 afdalend van aan de kapel van Kerselare, wat voor Wattez nog de steenweg naar Geraardsbergen was, rij ik voorbij het bordje Oudenaarde. Dat was, lang voor de tijd van Wattez eigenlijk Pamele, vandaar de Pamelekerk waar ik bij mijn eerste uitstapje naartoe reed. Ik bespaar u de geschiedkundige toelichting over hoe dit stadsdeel in de zestiende eeuw aan Oudenaarde werd toegevoegd. Lees Wattez. Hij legt het zo smakelijk uit. Ik rij voorbij het beeld Titus van Johan Tahon, gerenomeerd beeldend kunstenaar uit de streek. Op de markt van Oudenaarde staat nog een beeld van Tahon, Universus. Beelden die Wattez uiteraard niet kon kennen. Hoe zou een schrijver uit 1914 aankijken tegen deze actuele beeldhouwkunst? Ik kom hier straks op terug.
Het hoofdstuk dat Omer Wattez hier neerpent, is een echte geschiedenisles. Onwillekeurig bedenk ik dat Wattez geen internet had. Parate kennis zal hij uiteraard als journalist en schrijver in overschot gehad hebben, evenals toegang tot de bibliotheken van steden zoals Antwerpen en Brussel waar hij werkte. Hij beschrijft uitvoerig en toch helder de oorsprong van de stad, de vele belegeringen, hoe zowat alle graven, hertogen die we in onze vaderlandse geschiedenisboeken terug vinden, zelfs Keizer Karel, wel iets met Oudenaarde te maken hebben gehad. Ik lees dat de Dulle Griet, het “gruut kanon” uit Gent, de stad beschoten heeft.
Ik wandel naar het “Zakske” een doodlopend straatje (“Den Sac”) dat aan de Markt vertrekt. Daar vind ik het “vierkant torentje” waarnaar Wattez verwijst; het enige overblijfsel van één van de eerste vestingen, een vesting van Odoaker uit de 9de eeuw, waardoor Oudenaarde als stad ontstond. Ik neem wat foto’s van de toren, die toch groter uitvalt dan wat Wattez doet vermoeden.
Heb je belangstelling in meer van deze geschiedkundige verhalen, lees zeker de originele teksten. Ik blijf ze wonderlijk frisser vinden dan menig geschiedkundige website die we vandaag kunnen raadplegen, laat staan Wikipedia. Wel kan het zijn dat we vandaag een nauwkeuriger beeld hebben van die geschiedenis.
Zelf had ik wat aanpassingstijd nodig om de schrijfstijl van Omer Wattez volledig te omarmen. We zijn immers opgevoed met die objectieve, feitelijke leerboeken die de persoonlijke stijl van de schrijver bannen. Schrijvers van schoolboeken zijn onbekende helden die zo neutraal als een nieuwslezer van de openbare omroep, de kroniek van een periode moeten weergeven. Wie kent er die schrijvers? Waar zijn de prijzen die worden uitgereikt voor leerboeken? Mijn vader was zo’n schrijver, trots op de vele schoolboeken waaraan hij meewerkte, maar altijd behoorlijk anoniem. Het was omdat ik mijn achternaam op het boek zag staan, dat ik plots besefte dat schoolboeken door schrijvers worden gemaakt, nota bene mijn pa. Leerlingen denken dat die boeken er gewoon als bijbelse referenties altijd waren.
Niet zo met Omer Wattez. Je hoort het hem als het ware uitschreeuwen als hij in bewondering is voor de markt van Oudenaarde en voor het stadhuis dat eigenlijk alle aandacht opeist op dat plein. Dat is vandaag nog steeds zo. Wist je niet hoe gotiek eruit zag, werp dan een blik op dat gebouw ! (ik moet bij een zin in de Wattez-stijl een uitroepingsteken plaatsen). Vandaag kan je in het MOU (Museum Oudenaarde) alles en nog veel meer zien en lezen over die rijke geschiedenis die Oudenaarde heeft. De markt is trouwens geklasseerd als UNESCO werelderfgoed.
Op de foto van het stadhuis dat Wattez in zijn boek invoegt, vallen mij tramsporen op. Ik zoek op waar die sporen zouden naartoe leiden en ontdek op dat er een tramtracé in Oudenaarde toekwam. Er liep in 1905 een tram van Geraardsbergen over Nederbrakel naar Oudenaarde, een verbinding die over de rijbaan Geraardsbergen Leupegem liep, met andere woorden de N8 waar ik daarnet zelf over reed. Ik ontdek dat die spoorlijn werd doorgetrokken tot aan het station van Oudenaarde. Voor personenvervoer was die lijn in gebruik tot 1943 met een onderbreking van 1917 tot 1922. Aldus deze sporen. Voor de tram- en treinfanaten, bezoek deze bijzondere website over spoorwegknooppunten uit de streek.
In dit hoofdstuk komt ook de flamingant in Omer Wattez uitdrukkelijk naar boven (hij heeft het over de huizen op de markt): “De meeste handelshuizen en drankhuizen prijken met Vlaamsche opschriften. Wij gevoelen ons in een echt Vlaamsch stadje. Sedert eenigen tijd is daar veel verandering in gekomen. Gansch Vlaanderen zal tot zijne oude taal terugkeeren, dit als onze kunstgebouwen zoo eerbiedwaardig en rijk is, voor wie ze kent. Het zal die taal boven de indringster, de Fransche taal, schatten en in eere houde, en de dag zal komen, ik ben ervan overtuigd, dat men er niet meer aan zal denken voornaam of beschaafd te willen schijnen, alleen omdat men Fransch spreekt of schrijft.”
Ik blijf verrast over de drang om het Vlaams te verdedigen. Zoals de meeste nationalisten ter wereld, geeft ook Wattez geen argumenten waarom het zo belangrijk is om een taal, en bij uitbreiding een cultuur, die op een bepaald ogenblik in de geschiedenis ontstond op een specifieke plek, te zien als de enige rechtmatige taal of cultuur van die plek. Nu kan ik me wel iets voorstellen dat, als je letterlijk belegerd wordt door anderstaligen, je die agressie gaat associëren met de taal die door de agressor gesproken wordt. Uitgerekend op het moment dat ik deze tekst schrijf werd Irina Farion doodgeschoten. Irina Farion was professor Oekraïens en had zich sedert de inval van Rusland in Oekraïne laten opmerken door haar extreme standen tegenover het verdere gebruik van de Russische taal in haar land. Russisch is de taal van de vijand. Maar Russisch is ook de taal van Dostojevski, Tsjechov of Tolstoi. Net zoals Frans de taal van Voltaire is, of de La Fontaine als het om een fabel mag gaan. Ik vind het toch wat triest dat een man, die de kans had om met zijn intellectuele bagage en talent om te communiceren met inspirerende teksten, uiteindelijk in diezelfde enge identiteitsgedachte blijft hangen. Farion, ook intellectueel, betaalde met haar leven. Slim en verstandig zijn dan ook geen synoniemen. Taal blijkt een heel gevoelige symbolische waarde te hebben in een conflictsituatie. Taal valt voor velen onder ons samen met identiteit. Voor mij is zowel taal, zeker als onderdeel van cultuur, levende materie die als dusdanig in permanente evolutie is. Het Nederlands dat ik hier neerschrijf is niet de taal van Wattez. Ze lijkt er wel op, maar ze is anders. Wat is er mis mee als hier binnen enkele honderden jaren een compleet andere taal wordt gesproken en als het Nederlands, en wie weet ook het Frans of zelfs het Engels zal bestudeerd worden als het babylonisch vandaag? Ik vermoed dat die identiteitsergernis me in dit boek zal achtervolgen en ik besluit te proberen achterhalen wie Omer Wattez eigenlijk was. Ik ontdek dat in 2022 iemand het werk reeds voor me gedaan heeft. Marc Vuylsteke, voorzitter van de heemkundige kring Businarias uit Maarkedal heeft alles al neergeschreven in een boek. Nu nog het boek bemachtigen.
Grappig is wel weer dat Omer Wattez schrijft dat de markt enkele jaren geleden (voor de publicatie van zijn boek dus in 1914) verfraaid werd en er nieuwe bomen werden geplant die het plein een “frisch uitzicht” geven. In 2016-2017 werd die markt opnieuw volledig heraangelegd en er werden vijventwintig inheemse bomen geplant. Oudenaarde volgde hiermee het voorbeeld van andere historische steden zoals Gent, Brugge, Brussel, waar openbare pleinen, die lange tijd parkeerplaatsen waren voor auto’s, nu terug echte ontmoetingsplekken worden. Wie kan zich vandaag voorstellen dat je in centrum Gent tussen het Belfort en de Sint-Niklaaskerk, gewoon je auto op een plein kon parkeren, naast een paar honderd andere voertuigen. In Oudenaarde bespeur ik wel toch een dubbelzinnigheid. Het nieuwe marktplein is niet helemaal autovrij. Een strook aan de kant, het verst verwijderd van het stadhuis, is nog steeds voorbehouden om vier rijen auto’s te parkeren. Ik kan me niet van de gedachte ontdoen dat dit Belgische politiek op zijn best is: compromissen sluiten. In mijn wereld is een compromis synoniem voor iets beslissen dat niemand wou. Ik ben dan ook geen politicus.
Een timelapsvideo van de heraanleg van de markt kan je hier bekijken.
Ik wandel door naar dat ander gekende plein waar Wattez het over heeft: het Tacambaroplein. Wie voor het eerst naar Oudenaarde komt, kan niet direct achterhalen wat de geschiedenis achter de naam van dit plein is. Je vermoed wel dat er ergens een oorlog schuilt achter het beeld van de zittende vrouw met de rouwkrans, maar je kan niet bedenken dat het gaat om een Mexicaanse veldslag.
Wattez: “ Aan den uitgang der stad, naar de state van den spoorweg toe, staat een beeld, gewijd aan de gevallene Belgen in de Mexicaanschen veldtocht von 1861 – 1867.” Maximiliaan van Mexico had aan Koning Leopold I van België gevraagd om duizend soldaten ter beschikking te stellen. Deze zouden moeten dienen om Charlotte van Mexico, dochter van Leopold, te beschermen. Deze manschappen zouden ingebed in een interventie van het Franse leger van Napoleon III, naar Mexico vertrekken. Ongeveer vijventwintig procent van de manschappen zouden sneuvelen. Lees meer op Wikipedia over de slag bij Tacambaro. Bezoek vooral de links waarop dat artikel is gebaseerd.
Wattez was dus tien jaar oud toen de veldtocht van Tacambaro eindigde. Het beeld verwees in 1914, publicatiedatum van zijn boek, naar een geschiedenis van amper veertig jaar oud. Voor Wattez was Tacambaro dus wat de Tweede Wereldoorlog was (en is) voor mij: dood en vernieling waar ouders en vooral grootouders nog over konden getuigen. Tacambaro mag dan wel ver weg zijn, ook wij voelen ons nog getraumatiseerd van de tien vermoorde Belgische blauwhelmen in 1994 in Rwanda.
Naast het Tacambaro-plein ligt er vandaag een ander plein, dat van het Audenarde Americam Monument. Dit monument staat er ter nagedachtenis van de Amerikaanse troepen die daar van 30 oktober 1918 tot 11 november 1918 gevochten hebben. Toen Wattez zijn boek publiceerde, was de Eerste Wereldoorlog nog geen feit, laat staan een begrip. Ik moet evenwel helaas vaststellen dat we, sedert het verschijnen de Vlaamsche Ardennen, nog heel veel van deze herdenkingsmomenten hebben opgetrokken. Wattez zou tijdens die Groote Oorlog als journalist meewerken aan “De Belgische Standaard”, een krant die verscheen vanuit De Panne, onbezet gebied, van 1915 tot 1919.
Dan maar naar het Liedtspark, het meest gekende stukje groen van de stad. Het Liedtspark dankt zijn naam aan de bouwheer van het kasteeltje dat in het park staat, Charles Liedts. Liedts was een advocaat en Belgisch liberaal politicus. In 1830 werd hij, toen pas achtentwintig jaar, lid van het Nationaal Congres, de eerste voorlopige en grondwetgevende vergadering van het onafhankelijke België. De familie Liedts liet na de zoon van Charles Liedts, Amédée Liedts, geen verdere afstammelingen na. Het kasteel en het park gingen onder legaat naar de Stad Oudenaarde.
Wat ik niet had verwacht in het park en wat Omer Wattez zich nooit had kunnen voorstellen, is dat ik een leguaan van een kleine anderhalve meter vind in het park. Een dame is op stap met haar huisdier. Ik wandel voorbij en zie het dier aanvankelijk niet zitten op een boomstam. Ik maak kennis met de dame en verneem haar levensverhaal. Ze is uit Gent omwille van haar huisdier uitgeweken naar Oudenaarde. Een leven wordt me kort verteld.
Adriaan Brauwer
Wattez stipt Adriaan Brauwer (1605-1638), vandaag geschreven als Brouwer, aan als voornaam historisch kunstenaar van de stad. Brouwer verhuisde weliswaar op tienjarige leeftijd naar Gouda (zjin vader had daar werk gevonden in de tapijtnijverheid waar hij in Oudenaarde reeds in werkte als tekenaar) en zou het grootste deel van zijn leven in de Noordelijke Nederlanden slijten. Op zijn terugtocht naar Vlaanderen (de Zuidelijke Nederlanden) zou hij in Antwerpen stranden en sterven ergens rond zijn vierendertigste.
Nu is de naam Adriaan Brouwer bij het grootste deel van de bevolking gekend als de naam van de jaarlijkse bierfeesten en van een bier dat gebrouwen wordt door de brouwerij Roman (die op 102m bovenop Edelare-berg hun brouwerij hebben. Gelukkig staat zijn beeltenis, zoals historische schilders worden afgebeeld, op het etiket van de fles. Wie een fles opentrekt, ziet dan toch dat Brouwer geen brouwer was, maar een kunstschilder.
Universus
Terug naar Johan Tahon waar ik het over had bij de aanvang van dit stuk. Zijn werk Titus, dat je heel even ziet in de video van mijn rit van Edelare-berg naar de Pamelekerk, staat dan nog maar enkele jaren aan de oever van de Schelde, het werk Universus staat dit jaar vijventwintig jaar aan de markt. Tahon (1965) is geen kleine naam, niet in de streek en niet in de kunstwereld. Koning Filip bezocht zijn meest recente tentoonstelling in Oudenaarde, een beeldje prijkt in het Vaticaan. Michael Stipe (frontman van R.E.M.) heeft werk van hem. En hoewel zowel Stipe, Filip als Franciscus mensen zijn zoals u en ik, illustreert het wel op welke schaal de kunst van Tahon wordt opgemerkt. De sculpturen van Tahon zijn doorgaans vormgegeven in rusteloze materie. Anatomie, hoe abstract ook, dringt zich op. Als kijker zoek je naar lichamen en zie je vooral onvolmaaktheden. Het scheppen van het werk lijkt nog bezig door te kijken. Ik ervaar een veel meer directe betrokkenheid bij zijn beelden dan bij de gepolijste bronzen zeemeerminnen van de fontein die wat verderop staat (Wattez vertelt trouwens over deze en de twee andere historische fonteinen van Oudenaarde). Bij de werken van Tahon ga je niet direct het woord schoon en schoonheid hanteren, hoewel de beelden van een bijzondere expressie zijn en aldus zonder aarzeling “schone kunsten” kunnen genoemd worden. Bekijk de video waarin je de kunstenaar hoort praten over zijn werk en de stad Oudenaarde.
Jotie T’Hooft
Omer Wattez grijpt vaak terug naar dichters en tekstschrijvers in zijn boek. Zo schrijft hij over Antheunis, over Maththijs de Casteleyn of over Maria D’Huyghelaere, een vrouwelijke dichter, dichteres zoals hij zegt, wat toch nog altijd een uitzondering is in 1914.
Die terugkerende gedichten geven me de gelegenheid om Jotie T’Hooft voor te stellen, uiteraard voor Omer Wattez een grote onbekende. Jotie T’Hooft zou pas in 1956, eenentwintig jaar na de dood van Wattez geboren worden. Hij zou weer eenentwintig jaar later zelfmoord plegen. Over T’Hooft hangt een beeld van een getormenteerd dichter, de lokale versie van Jim Morisson van de The Doors, die stierf op zevenentwintig jarige leeftijd in Parijs. Het nummer The End van de The Doors zou trouwens het laatste lied zijn dat T’Hoofd afspeelde op zijn kamer voor hij aan een overdosis cocaïne overleed. De poëzie van T’Hooft was vaak neoromantisch, wat hem dus eigenlijk in zijn gevoelswereld naar het tijdperk waarin Omer Wattez leefde, bracht.
Als slot, een gedicht van Jotie T’Hooft:
Ook hier
Ook hier kwam leven aangevloeid:
verder onbekende handen trokken
met een adamsrib van wilgehout
de eerste kromme voor
en zaaiden.
De volgende morgen-oh, helder
drupte de dauw, helder als bloed die wonden
binnen, heldenhelder zoals alle bloed
weer worden moet.
De staf? Het vuur? Licht op het pad? Het wiel
dat wentelen moest in de karresporen
van werelds lawaai?
De staf, de voet, het licht in het oog
en het wiel, ach, het wiel…
Liever sprak ik u van het korenveld
dat voor de twintigste maal in mijn leven
duizenden halmen draagt
die duizelen in dezelfde wind
die mij deed duizelen als kind